Ochmaa keek Aezodram lang aan. Ze dacht "weer zo'n oneindig jong figuur dat net als die 92 of nog wat tovenaars denkt het allemaal wel te weten". Maar ze liet niets van die gedachte in haar gezichtsuitdrukking blijken. Ze was immers hogepriesteres, en het was niet haar taak om anderen tegen zich te keren, maar ze iets te leren. Ze keek hem minzaam aan en zei: "De band tussen jouw hoofdtovenaar en mij is als de feniks, eeuwig en cyclisch, van as tot grootse schoonheid, ontbrandend in een climax, tot as en weer langzaam tot grootse schoonheid. Ons hier en nu is in de fase van as in de cyclus. Het is zo, en zo is het." De priesteressen naast haar herhaalden "Het is zo, en zo is het!".